Bij de razzia van Rotterdam wordt mijn vader door Duitse ‘Fallschirmjäger’ naar de haven gedirigeerd. Daar wordt hij met honderden tegelijk in een rijnaak gedreven. In de rijnaak heeft steenkool gezeten. Binnen de kortste keren is iedereen zo zwart als roet. Stoelen of banken zijn er niet, laat staan bedden. En er zijn zoveel mannen in een ruim gestopt, dat ze niet allemaal tegelijk op de grond kunnen zitten. In een hoek staat een ton, de enige sanitaire voorziening. Als hij helemaal vol gepoept is, wordt hij omhoog gehesen en leeggegooid.
Verderop in zijn reisverhaal beschrijft mijn vader dat zij bij toerbeurt aan dek mogen komen om te luchten.
“We konden nu ook, gehurkt langs de reling, op wat frissere wijze, onze behoefte doen. Een medereiziger viel tijdens deze sanitaire exercitie overboord. Wij zagen zijn hoofd op de golven dobberen, met naast hem zijn gleufhoed. Op het schip dat achter ons voer stak een humane mof hem een ladder toe en hees hem, zonder hoed, aan boord. Zijn broek bleef nog net aan zijn enkels hangen. Wij konden dat allemaal goed zien, want het was een heldere nacht en de boot waar hij op werd gehesen voer vlak achter ons aan.”
Hubert van Hove – Reis naar het einde
De tocht was niet zonder gevaar, want na de sluizen bij Vreeswijk werd de rijnaak van mijn vader beschoten.
“Kort nadat we weer verder waren gevaren werden we vanuit de lucht beschoten. Er stond blijkbaar afweergeschut aan dek, en toen dat begon te schieten ontstond er even paniek. Onze kapelaan bad luidkeels een gebed en gaf ons allemaal de absolutie. Gelukkig gebeurde er niets. Toen het voorbij was keek een jonge Germaan tussen de dekplanken in naar beneden en riep spottend lachend: Angst?”
Hubert van Hove – Reis naar het einde

In Kampen gaat de reis verder per stoomtrein. Na twee weken reizen komt mijn vader uiteindelijk terecht in Dingden (D) waar hij te werk wordt gesteld als ‘Schanzarbeiter’. Het graven van loopgraven en tankgrachten, die samen de ‘Westfalenwall’ moesten vormen.
