Nu de coronamaatregelen langzaam worden teruggedraaid, overheerst in onderwijs het conservatieve idee zo snel mogelijk terug te keren naar het oude normaal.
Maar wat was de staat van het onderwijs in het oude normaal? En hoe ervaren leraren en leerlingen het onderwijs van vóór de pandemie? Ik beperk mij in dit artikel tot VO en MBO, omdat ik daar zelf les geef.
Gaat onderwijs terug naar het oude normaal, of doen we het anders?
Uit de verslagen van de Onderwijsinspectie blijkt dat leerlingen de laatste 10 jaar voor de coronapandemie hun lessen steeds minder interessant vinden. Leerlingen zijn matig gemotiveerd om te leren op school. In de gewone lessen is van uitdaging weinig sprake, stelt de Onderwijsinspectie.

Het gebrek aan motivatie wordt in het hele onderwijs als een knelpunt gezien. Nergens ter wereld zijn scholieren zo ongemotiveerd als in Nederland. ‘Many students in the Netherlands are not well-motivated‘, stelt de OESO in 2016.
Uit het tevredenheidsonderzoek onder scholieren door het LAKS komt een gelijk beeld naar voren. Scholieren zijn niet tevreden over de mate waarin docenten hen motiveren. Lessen sluiten niet aan op het nieuws, weinig afwisseling van activiteiten, weinig praktijk en maar de helft van de scholieren vindt de lessen zinvol. Uit de laatste LAKS-monitor vóór de pandemie blijkt dat scholieren niet tevreden zijn over het ICT-gebruik op school. ‘Tijdens de lessen, toetsen en examens wordt nog niet zoveel gebruik gemaakt van digitale leermiddelen‘ (LAKS monitor 2020).

Ook MBO-studenten zijn niet erg positief over hun lessen. Slechts 44% is tevreden over het onderwijs en de begeleiding (JOB monitor, 2020).
Werkdruk leraren
Het beroep van leraren in Nederland kenmerkt zich door veel lessen aan volle klassen. Gemiddeld geeft een leraar 28 lessen per week. Hierdoor hebben zij weinig tijd om hun taken goed uit te voeren. Leraren in het VO en MBO beoordelen de mate waarin zij tijd hebben om goed werk te leveren met een 4,7. Volgens onderzoeksbureau Effectory staat deze diepe onvoldoende rechtstreeks in verband met de hoge werkdruk in het onderwijs. Het percentage leraren dat zijn werkdruk niet goed vindt, is binnen het VO 52% en het MBO 55%. In andere sectoren is gemiddeld 35% van de medewerkers ontevreden over de werkdruk. Werkdruk is een typisch probleem voor onderwijs (Effectory, 2015).

Leraren in Nederland geven niet alleen veel lessen, vaak staan ze ook voor volle klassen. ‘Klaslokalen zijn regelmatig te klein voor het aantal leerlingen. Leerlingen zitten hutjemutje of kunnen niet vanuit alle hoeken het bord goed zien, de akoestiek in lokalen is niet altijd ideaal, het binnenklimaat kan vaak onvoldoende worden geregeld‘ (Effectory, 2019) .
In geen enkele bedrijfstak is het aantal burn-out klachten zo hoog. Eén op de vier leraren heeft last van burn-outklachten. Daarmee is onderwijs het meest gevoelige beroep voor burn-out (TNO, 2019).

Onderzoeksbureau ECBO heeft de gevolgen van de hoge werkdruk van leraren onderzocht. De resultaten zijn zorgwekkend. Leraren hebben geen tijd voor professionalisering, niet genoeg aandacht voor leerlingen en te weinig tijd voor innovatie. Veel jonge leraren stoppen door overbelasting.


Onderwijscrisis
De kwaliteit van het onderwijs daalt al 25 jaar. De Onderwijsinspectie slaat in hun rapport De Staat van het Onderwijs 2021 alarm. Er is meer kansenongelijkheid, de leerprestaties nemen af, er zijn grote verschillen tussen scholen en het lerarentekort neemt alleen maar toe. Steeds meer leerlingen krijgen bijles in het schaduwonderwijs.
Nederland daalt op de internationale PISA-ranglijst. Bijna een kwart van de leerlingen leest niet op het niveau dat nodig is om goed te kunnen functioneren op school of in de maatschappij (PISA, 2018).

In de afgelopen 25 jaar is de begroting van het ministerie van OCW gestegen van 18 miljard naar 50 miljard euro. Ongeveer drie kwart van zijn uitgaven maakt het ministerie van OCW over als lumpsumbedrag aan onderwijsinstellingen. Besturen mogen dit naar eigen inzicht aan onderwijs besteden en verantwoorden zich daarover aan het ministerie.
Echter, in het ‘Verantwoordingsonderzoek‘ van 2016 concludeert de Algemene Rekenkamer dat zij uit de jaarrekeningen niet kunnen opmaken waaraan schoolbesturen hun financiële middelen besteden en welke prestaties en effecten zij ermee bereiken.
Onlangs uitte de Rekenkamer opnieuw hun zorgen: Coronasubsidie scholen verdwijnt in gat.
Professor Hooge ontdekte dat onderwijsgeld wegvloeit naar een groeiend netwerk van onderwijsorganisaties. Een dichte tussenlaag van ambtenaren en onderwijsdeskundigen, rekenmeesters en onderzoekers, communicatiedeskundigen en adviseurs, bestuurders en belangenbehartigers, die de afstand tussen beleid en leraren vergroot.
‘Dit arsenaal aan beleid beleid bemoeiende en meesturende organisaties tussen overheid en scholen in is de afgelopen twintig jaar fors toegenomen, als mosselen aan een boot‘,
prof. Edith Hooge (2017)

Hoewel de begroting van het ministerie van OCW de afgelopen jaren fors is gestegen, zijn de onderwijsmiljarden niet terecht gekomen in de klas. Klassen zijn niet kleiner geworden, leraren geven nog steeds veel lessen, het lerarentekort neemt al jaren toe.
In hun boek ‘De sluipende crisis‘ vragen Kneyber en Zevenbergen zich af wat het nut en de noodzaak is van de organisaties in het bestuurlijk middenveld. De kwaliteit is de laatste jaren immers niet toegenomen. Volgens hen is er maar een oplossing:
‘Politici, beleidsmakers en vertegenwoordigers in de polder zullen zich allemaal de vraag moeten stellen of ze onderdeel willen zijn van het probleem, of van de oplossing‘,
De sluipende crisis (2018).
Hoewel ook minister-president Rutte 10 jaar geleden stelde dat 30 tot 40 procent van onderwijsgeld wordt besteed ‘aan gedoe‘, zoals hij dat noemde, moeten leraren rekening houden dat er niet veel meer geld terecht zal komen in het klaslokaal.
Onderwijs moet anders
Met de motie Van Meenen en Ypma wist de Tweede Kamer in 2016 de kern van de onderwijsproblematiek perfect te adresseren: ‘Om kwalitatief goed onderwijs te kunnen verzorgen, geven docenten maximaal 20 lessen per week.‘
Er bestaat een duidelijk verband tussen de hoeveelheid lessen die leraren geven en de onderwijskwaliteit. Leraren in Nederland geven maar liefst 30% meer klassikale lessen dan hun collega’s in de top onderwijslanden van Europa.

Volgens de Onderwijsinspectie is het tijd voor een duurzame renovatie. ‘Als de ambitie van de reparatie is om het onderwijs terug te brengen tot de toestand van vóór de coronacrisis, dan zijn te veel leerlingen daar niet mee geholpen’ (Onderwijsinspectie, 2021).
Onderwijs kan structureel worden verbeterd door minder vast te houden aan ‘vastgeroeste’ vormen van kennisoverdracht, in ‘beton gegoten’ lesroosters en leraren die veel te veel lessen geven. In het nieuwe normaal geven leraren maximaal 20 klassikale lessen per week.
De werkdruk van leraren gaat omlaag en de motivatie van leerlingen omhoog. Immers, er komt tijd vrij voor leraren om lessen uitdagender en doeltreffender te maken. Het werk voor leraren wordt aantrekkelijker:
- met meer tijd voor lesvoorbereiding,
- met meer tijd voor feedback, en aandacht voor leerlingen,
- met meer tijd voor samenwerking en professionalisering.
Als de focus verschuift van kwantiteit naar kwaliteit, komt er ruimte vrij voor flankerende onderwijsvormen die ingeleverde fysieke lestijd compenseren. Een online leeromgeving biedt kansen die leren effectiever en efficiënter maakt. De beste leerstrategieën kunnen worden versterkt met een online leeromgeving (Van Hove, 2018).
Uit de evaluatie van het corona-onderwijs blijkt dat leerlingen de combinatie van offline en online leren op prijs stellen. Vooral vormen van asynchroon online onderwijs – leren waar en wanneer je maar wilt, zelf plannen en studeren in eigen tempo – worden door leerlingen als zeer positief ervaren (Van Hove, 2021).
Zowel online onderwijs als face-to-face onderwijs hebben voordelen. Het is niet de vraag wat beter is, maar hoe maken we onderwijs, in welke vorm dan ook, uitdagender voor leerlingen en doeltreffender voor leraren?
Onderwijs moet anders!
