Langs de plekken waar mijn vader leefde en werkte als dwangarbeider

Op zaterdag 6 april 2024 ben ik op bezoek geweest in het duitse dorp Dingden. Hier zat mijn vader in de Tweede Wereldoorlog gevangen als dwangarbeider. De Heimatverein Dingden leidde mij langs plekken waar mijn vader leefde en werkte. Het treinstation, Lager Hengstermann, het Heimathaus, St-Josefhaus, boerderij Peter Daniels, de Königsmühle en de restanten van loopgraven waar mijn vader ‘Schanzarbeit’ verrichtte. Na de rondleiding verzorgde ik in het St-Josefhaus een lezing over het boek van mijn vader: Reis naar het einde.

Voor het station van Dingden werd ik ontvangen door de voorzitter van de Heimatverein Dingden, Ralf Elting (helemaal links op de foto). Een journalist van het Bocholter Volksblatt deed verslag van het bezoek.

“Eus van Hove (vorne im blauwen Blazer) schaut sich mit Vertretern des Dingdener Heimatvereins die Orte an, die sein Vater in seinmen Buch beschreibt – darunter auch den Bahnhof in Dingden” (Bocholter Volksblatt, 7 april 2024).

Onder leiding van Hermann Ostendarp, de expert op het gebied van lokale geschiedenis, wandelden wij van het station naar het kerkplein. Toen mijn vader bijna 80 jaar geleden na de razzia van Rotterdam met de trein aankwam in Dingen strompelden sommige reizigers over het perron. Zij hadden verzwikte, of gebroken enkels opgelopen na een sprong uit de trein die onderweg bij Wesel was beschoten.

“Tot woede van de Duitsers bleek dat vele reizigers moeite hadden met lopen. Sommigen strompelden over het perron en enkele kropen op handen en voeten. En hoe hard de Duitsers ook ‘Aufstehen’ krijsten, een aantal van hen was hiertoe niet in staat. Deze lieden zijn later met een boerenkar naar het plaatselijke ziekenhuis, het ‘St.-Josef-Krankenhaus’, vervoerd. Enkele van hen bleken een gebroken enkel te hebben, andere hadden dit lichaamsdeel verzwikt of verstuikt”.
Hubert van Hove –Reis naar het einde (blz 14)

Wandelend met Hermann Ostendarp over de Bahnhofstrasse (tegenwoordig Stockkamp) richting het kerkplein.

Aan het kerkplein stond Gaststätte Hengstermann dat in de 60er jaren is afgebroken om plaats te maken voor een parkeerplaats. Achter de gaststätte was de feestzaal waar mijn vader samen met ongeveer 200 Rotterdammers op de kale grond sliep. Dit werd toen Lager Hengstermann genoemd.

‘Twee ‘Hundertschaften’ gingen naar het Lager Hengstermann, de twee andere naar het Lager Metelink. Zonder veel moeite wist de groep ‘Maas’ bij elkaar te blijven. Wij kwamen terecht in ‘Hengstermann’.
Hengstermann en Meteling waren kroegbazen die achter hun cafés feestzalen hadden. Overigens zag het er niet erg feestelijk uit, want wij moesten weer op de kale grond slapen, net als in Kampen. Er waren geen matrassen. Die kwamen pas veel later. En sanitaire voorzieningen ontbraken vrijwel geheel. En die zijn er ook nooit gekomen. Op de ‘cour’, zoals men dat in België noemt, bevonden zich enkele toiletten voor de cafébezoekers. Maar dat was natuurlijk veel te weinig voor tweehonderd man. Binnen een week waren deze totaal vervuild en absoluut onbruikbaar.’
Hubert van Hove –Reis naar het einde (blz 15)

Eind februari 1945 wordt de St. Pancratius kerk (12e eeuw) verwoest door twee Engelse vliegtuigbommen. Alleen de kerktoren overleefde het bombardement door de 1,5 meter dikke muren, legde Hermann Ostendarp uit. Het kerkschip is in 1950 herbouwd.

Op deze parkeerplaats aan het kerkplein was Lager Hengstermann tot de 60-er jaren gesitueerd.

Lager Meteling

Vanaf het kerkplein lopen we via het Kippelpatt naar Gaststätte Hoffman. In feestzaal Hoffmann waren de andere twee ‘Hundertschaften‘ Rotterdamse dwangarbeiders ondergebracht. Lager Meteling zoals het toendertijd werd genoemd.

Der Kippelpatt is platduits voor Hühnerpfad, in Nederlands het kippenpad.

Bizarr! Eus van Hove steht im Saal Hoffmann und schaut sich um im Raum. Der war, als sein Vater Hubert hier logierte, alles andere als charmant-nostalgisch, wie er sich heute präsentiert“.
Een treffende beschrijving door het Bocholter Volksblatt. Bijna niet voor te stellen dat hier 200 mannen op de kale grond sliepen, zonder enige privacy en zonder fatsoenlijke sanitaire voorzieningen.

Zaal Hoffmann (Meteling) is grotendeels in originele staat en te vergelijken met zaal Hengstermann.

Heimathaus

Het Heimathaus is het oudste huis van Dingden en stamt uit ongeveer 1690. De bovenverdieping was het woongedeelte van de boerderij, de benedenverdieping was stalruimte. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed het gebouw dienst als paardenstal voor een in Dingden gestationeerde militaire eenheid en later als kamp voor Franse krijgsgevangenen. In de tijd dat mijn vader in Dingden verbleef werd dit gebouw gebruikt als keuken voor het ‘Tausendschaft’ aan Rotterdamse dwangarbeiders. Hier werd de ‘Steckrübensuppe’ bereid.

Het Heimathaus.

‘Behalve de twee Lagers was er ook een keuken in het dorp. Hier werden de maaltijden gekookt voor het duizendtal Schanzarbeiter, het Tausendschaft, dat in en om Dingden was gelegerd. Deze keuken was gevestigd in een oud gebouw dat naast het ziekenhuis stond. Het personeel hiervoor was gecharterd uit de twee Lagers in het dorp. Het waren geen professionele koks. In de keuken stond een grote kookketel waarin het eten werd klaargemaakt. Dit was meestal een waterige soep. Vaak was het Steckrübensuppe. Steckrüben zijn eigenlijk een soort veevoer. ‘
Hubert van Hove –Reis naar het einde (blz 15)

Onder het Heimathaus bevindt zich een kelder met een tongewelf van baksteen. Tijdens één van de beschietingen van het dorp vluchtte mijn vader van Lager Hengstermann naar het Heimathaus om zich te verschuilen in deze kelder.

‘Trillend van schrik zeiden we tegen de chef dat we niet meer in het Lager durfden te slapen. Wij installeerden ons zo goed en zo kwaad als het ging in de kelder van het keukengebouw, waarin aardappelen waren opgeslagen. We hadden hier wel veel privacy, maar geen toilet en geen wasgelegenheid. Maar wat ik het belangrijkste vond: de kelder had een bakstenen tongewelf en zag er heel stevig uit. Ik dacht dat ik hierin tamelijk veilig was.’
Hubert van Hove – Reis naar het einde (blz. 38)

Met Hermann Ostendarp in de kelder van het Heimathaus.

St.-Josef-Krankenhaus

Het St.-Josef-Krankenhaus met 40 ziekenhuisbedden werd, hoewel het was gemarkeerd met een rood kruis op het dak, in maart 1945 zwaar beschadigd. Mijn vader heeft na de bevrijding van Dingden een maand geholpen met het opruimen van de puinhoop.

“Wij hebben naar beste vermogen geholpen met het weer in orde brengen van het ziekenhuis. Hierbij ademden wij veel stof in, waardoor we keelpijn kregen en onze stem tijdelijk kwijtraakten. Alle kamers moesten stuk voor stuk worden schoongemaakt. Er moesten dakpannen op het dak worden gelegd, waarbij ik hielp met aangeven. Er moesten gaten worden dichtgemaakt in de muren. De zusters waren zeer actief en werkten wel vijftien uur per dag.”
Hubert van Hove – Reis naar het einde (blz 50)

Het St-Josef-Krankenhaus is in de jaren ’80 verbouwd tot een verpleeghuis.

Dr. Vossenberg

Op weg naar de Königsmühle passeerden we het huis van dr. Vossenberg. Deze dorpsarts speelt een belangrijke rol in het reisverhaal van mijn vader. Zo behandelde hij de Rotterdammers met schurft, dysenterie en andere infectieziekten. Met de zogenaamde diagnose ‘tuberculose‘ heeft dr. Vossenberg veel Rotterdamse dwangarbeiders naar huis kunnen sturen.
Mijn vader ziet na de bevrijding Duitse krijgsgevangen langs het huis van dr. Vossenberg lopen.

Ik kwam langs het huis van dr. Vossenberg en bewonderde met hem een prachtige magnolia, die in zijn tuin stond te bloeien, toen er een grote groep Duitse krijgsgevangen langs kwam. Het was duidelijk dat ze lang gelopen hadden, want ze zagen er nogal uitgeput uit. Mevrouw Vossenberg draaide zich om en huilde zachtjes. Vossenberg zelf bleef rechtop staan, alsof hij een parade afnam. Hij keek strak voor zich uit en zei: ‘Ja, ja, dass ist der Krieg’.
Hubert van Hove – Reis naar het einde (blz 51)

Huis van dr. Vossenberg aan de Nordbrocker strasse met in de achtertuin bloeiende magnolia.

Königsmühle

Net buiten het dorp staat de Königsmühle. Naar deze oude molen vluchtte mijn vader toen Dingden tijdens Operatie Varsity onder vuur kwam te liggen. Een ontroerende plek, omdat mijn vader hier vreesde voor zijn leven. 

De Königsmühle met de trap buitenom.

Toen ik even was ingedommeld werd ik weer wakker van kanongebulder. Het scheen dat de granaten tamelijk dichtbij insloegen. Op een gegeven ogenblik vlogen door de luchtdruk de ruiten van de molen eruit. Toen leek het ons beter naar beneden te gaan. Er was geen binnentrap. Wij moesten dus buitenom. De onderste verdieping van de molen was omgeven door een aarden wal die op een punt werd onderbroken door een poort. Wij renden dus het dijkje af en door de poort naar binnen. Het was hier donkerder dan boven, want er waren geen ramen. De enige verlichting bestond uit een viertal olielampen. Daarin zagen wij vaag zo’n vijftiental gewonden liggen.”
Hubert van Hove – Reis naar het einde (blz 45)

De Königsmühle fungeerde tijdens de gevechten rond Dingden als ‘Hauptverbandplatz’. Nu is het een oorlogsmonument, legde Clemens Ridder uit.

Loopgraven Brüner Höhen

Zeer indrukwekkend was het bezoek aan de Brüner Höhen onder de deskundige leiding van Clemens Ridder. De Brüner Höhen is een beboste bergkam, hoogteverschil maximaal 40 meter, ten oosten van Dingden. Hier heeft mijn vader ‘Schanzarbeit’ verricht, het graven van loopgraven voor de duitse verdedigingslinie, de Westwall.
Na 80 jaar zijn de contouren van de loopgraven nog steeds te herkennen in het landschap. Door zelf in een voormalige loopgraaf te staan krijg ik een realistisch beeld van ‘Schanzarbeit’ en een beter beeld van wat mijn vader heeft meegemaakt. Hoewel het tijdens mijn bezoek een stuk warmer is dan in de barre winter van 1944/45.

‘Op zekere morgen wees de thermometer, die wij op weg naar ons werk passeerden, twintig graden onder nul aan. Voordat we konden gaan graven moesten wij eerst de bovenlaag met pikhouwelen stukhakken. Later werd het iets minder koud en begon het te sneeuwen. Daardoor werd het graven nog moeilijker.’
Hubert van Hove – Reis naar het einde (blz 24)

Boerderij Peter Daniels

Op de terugweg van de Brüner Höhen zijn we langs gegaan bij de boerderij van Peter Daniels waar we gastvrij werden ontvangen door schoondochter Renate. Op deze boerderij heeft mijn vader gewerkt als landarbeider, samen met dwangarbeiders uit de Oekraïne.

Op de muur van boerderij Daniels zijn nog kogelgaten uit de Tweede Wereldoorlog te zien. Midden op de foto Sonja Rexwinkel, rechts Renate.

Peter Daniels zorgde goed voor zijn dwangarbeiders, die zelfs met hem aan tafel mochten mee-eten. Sonja Rexwinkel legde uit dat dwangarbeiders ideologisch als minderwaardig werden beschouwd en mochten van de nazi’s absoluut niet mee aan tafel eten.

Na de bevrijding trof mijn vader een klagende boer Peter Daniels aan tafel.

‘Hij keek mij droevig aan en zei: ‘Nicht gut’. ‘Hoe kunt U dat nu zeggen’, zei ik, ‘Uw bedrijf is gespaard gebleven en U heeft Uw gezin nog’. ‘Jawel’, zei hij, ‘maar al mijn knechts hebben mij in de steek gelaten. En er is veel arbeid te verrichten. Straks heb ik geen oogst.’ Ik vond het grappig om te zien hoe zijn dikke, luie zoon hout aan het hakken was. Ik geloof dat hij het nog onhandiger deed dan ik.’
Hubert van Hove – Reis naar het einde (blz 52)

De zoon die mijn vader beschrijft leeft niet meer. Maar wel zijn broer Wilhelm Daniels, 98 jaar oud. Hij was als soldaat aan het front toen mijn vader op de boerderij werkte.
De sieraad die Wilhelm toont was onderdeel van het tuig van de trekpaarden die de wagens met alcohol naar het dorp naar de cafés trokken, vertelde Sonja Rexwinkel. Het was een vroege vorm van reclame, want de naam van de eigenaar staat vermeld.
Op de boerderij was toendertijd een Kornbrennerei (jeneverstokerij).

Wilhelm Daniels (98 jaar).

Lezingen in Dingden en Dinxperlo

Na de rondleiding door Dingden heb ik een lezing verzorgd in het St-Josefhaus. De lezing ging over het boek van mijn vader ‘Reis naar het einde‘. In dat boek doet hij uitgebreid verslag over de razzia van Rotterdam, het transport naar Duitsland en zijn traumatische ervaringen in Dingden.
Mijn vader heeft zijn reisverhaal op papier gezet om de herinnering aan dit niet zo bekende hoofdstuk uit de geschiedenis over de ‘Schanzarbeit’ levend te houden. Dat is ook de boodschap die ik met mijn lezingen uitdraag; ervoor zorgen dat deze gebeurtenissen nooit meer plaatsvinden.

Op zondag 7 april 2024 verzorgde ik deze lezing ook in de Dorpskerk van Dinxperlo. In het naastgelegen Grenslandmuseum is een expositie gaande over de Razzia van Rotterdam.

Lezing in de dorpskerk van Dinxperlo.

In zowel Dingden als Dinxperlo was de burgemeester onder de aanwezigen. Zij toonden zich zeer betrokken met het gebeuren van de Rotterdamse dwangarbeiders. Anton Stapelkamp, burgemeester van Dinxperlo, was zelf opgegroeid om de hoek van de Kootsekade in Rotterdam. De tramremise Kootsekade was een van de verzamelplaatsen voor de 52.000 opgepakte Rotterdammers.
De burgemeester van Dingden, Bernd Romanski, zei in een korte toespraak dat hij altijd getroffen was door de gebeurtenissen tijdens het nazi-tijdperk. Hij sprak wijze woorden: “Man müsse mit dieser Schuld leben, die Erinnerung daran aber wachhalten, denn nur, wer die Vergangenheit kenne, könne die Gegenwart verstehen.

De foto’s bij dit artikel zijn van Ralf Elting.